Dit artikel verscheen op 5 juli 2009 in De Telegraaf

Lily Vo koestert de kopieën van de krantenknipsels van dertig jaar geleden. Op 24 juni 1979 was ze voorpaginanieuws als één van de Vietnamese bootvluchtelingen die in ons land arriveerden. „En ik was één van die 28 kinderen die door het Nederlandse schip Nedlloyd-Agulhas werden gered.”
Op 30 april 1975 trok het Noord-Vietnamese leger Saigon binnen en was de hereniging van noord en zuid in één Vietnam een feit. De partij beloofde vrede en dat alles beter zou worden, maar het communistische regime onderwierp de bevolking aan ultrastrenge wetten. Duizenden mensen sloegen op de vlucht, naar schatting werden er zevenduizend in ons land opgenomen.

Opvoedingskamp

De bijna 37-jarige Lily Vo blikt terug: „In het nieuwe beleid moesten mensen al hun bezit inleveren. Geld was niks meer waard en iedereen – arm of rijk – kreeg tien dollar om mee te beginnen. Het regime was doodsbang voor oproerkraaiers, het intellect ging achter slot en grendel in heropvoedingskampen. De mond gesnoerd met geweld. Mijn vader en moeder waren – én zijn – ondernemende, krachtige mensen. In 1976 deed mijn vader zijn eerste vluchtpoging, maar hij werd verraden en anderhalf jaar in een opvoedingskamp gestopt. Hij heeft nooit willen praten over zijn tijd daar. Later zei hij alleen dat het geen vijfsterrenhotel was. Het moet een verschrikking zijn geweest, hij is nooit meer de oude geworden.”
„Ik bewonder de vechtlust van mijn moeder. Ze bleef achter met drie kleine kinderen, moest het met hulp van de nanny zien te bolwerken. We hebben mijn vader een keer bezocht in het kamp. Mijn zusje links aan de hand van mijn moeder, in de andere hand droeg ze een tas vol eten voor mijn vader. Mijn broertje, een baby nog, zat op haar heup, en ik, de oudste, sjokte achter haar aan. En steeds zweepte haar stem me op: ’Kom op, doorlopen’. Veertig kilometer, anderhalve dag onderweg in die hitte. Ik moet een jaar of vier, vijf zijn geweest. Achter dat prachtige lange zwarte haar, liep ik, daar bleef ik naar kijken.” Lily Vo moet haar fraaie lokken wel van haar moeder hebben.
„Toen mijn vader vrijkwam, overheerste de angst. Mijn ouders besloten te vluchten. Ze beseften dat ze hun familie en vrienden misschien nooit meer zouden zien. Maar ze kozen voor de liefde, voor elkaar en hun gezin. Ze kozen voor vrijheid van meningsuiting. Onze nanny ging ook mee. Omdat de bevolking voortdurend in de gaten werd gehouden, glipten de vluchtelingen in kleine groepjes naar de vissersboot.” Weg uit het kustdorpje waar ze ter wereld kwam: „Phan Thiet. Toen een onbeduidend vissersplaatsje, nu een badplaats vol mooie resorts.”

„Ik werd aan boord getild en keek voor het eerst van mijn leven in blauwe ogen”

Zes jaar was Lily Vo, bijna zeven. Als sardientjes in blik zaten de 67 vluchtelingen, onder wie 28 kinderen, aan boord. „De boot mat dertien meter bij tweeënhalf. Al gauw was de diesel op. En het eten en het drinkwater. En daar dobberden we op de golven, omgeven door alleen maar zee.” Vluchtelingen die de dood tegemoet dreven. „Hoop en vrees liggen dicht bij elkaar, dat is me bijgebleven. Zagen we in de verte een schip, dan zwaaiden, joelden en gilden de volwassenen, ’Help ons, red ons!’Als dat schip dan aan de horizon verdween, huilden de grote mensen als kinderen. Ik heb er nu een woord voor: hartverscheurend.”
Nog altijd stelt ze zich die vraag: „Onbegrijpelijk dat je mensen zo laat zitten. Zo laat zínken. Ik snap wel wat van de zakenwereld, weet dat een omweg heel veel geld kost. Maar er is toch ook gevoel?”
„Slecht weer stak op, en het water beukte tegen de zijkanten. We waren bang dat het schip zou breken. Anderhalve dag in angst. En toen doemde als uit het niets dat containerschip van Nedlloyd op. Een reus, in mijn kinderogen. Zo blij waren we, zo blij… Maar het voer voorbij, weg van ons. En toen ineens, keerde het en kwam terug. Nam ons aan boord. Waarom weet ik niet. Had de kapitein zich bedacht na overleg met zijn bazen?”
De tijd heeft het kleurenfotootje vervaagd. Een bootje in zee, uitgemergelde mensen die halsreikend omhoogkijken, een metershoge trap naar het dek van de Nedlloyd-Agulhas.
Gered. „Zo lang ik me kan heugen hangt die foto op A3-formaat bij mijn ouders in de keuken. Opdat we niet zullen vergeten wat we niet kunnen vergeten. Lef en moed, dat hadden mijn ouders en al die anderen, om te vluchten. Lef en moed, dat had de kapitein die ons oppikte. Lef en moed vormen de brug die ons verbindt.”

• Als bootvluchtelinge kwam Lily Vo in ons land terecht: „Ik moet de zee zien.”
FOTO: JOHANNES DALHUIJSEN

• Dit fotootje van de redding, gemaakt vanaf de Nedlloyd, hangt zo lang ze zich kan herinneren op A3-formaat in de keuken van haar ouders: „Opdat we nooit zullen vergeten…”


„Ik werd aan boord getild en keek voor het eerst van mijn leven, in blauwe ogen. Ik dacht dat ze licht gaven. De mannen gaven ons kleren, hun overhemden hingen bij de Vietnamese mannen tot op de knie. Onze oude kleren heeft mijn vader overboord gekieperd, hij heeft letterlijk schoon schip gemaakt.”

„Hun invloed op ons is groot, hun barmhartigheid is ons voorbeeld”

„De precieze reddingsdatum weet ik niet, het was een week of drie voor we op 24 juni 1979 in Nederland arriveerden. In Singapore gingen we aan land. De meeste Vietnamezen waren gefocust op Amerika, dat was het mekka. Maar mijn vader vond dat we naar Nederland moesten, het land van onze redders. Moet je nagaan, we hadden er nooit eerder van gehoord, wisten niet eens waar het lag. We vlogen naar Schiphol en werden eerst in Harlingen opgevangen, door gastgezinnen en vrijwilligers. Later verhuisden we naar het Friese Ferwerd.”
„Mijn moeder, die zwanger was tijdens de vlucht, beviel en dat broertje werd naar de reder genoemd. Ik denk dat hij de enige mens ter wereld is die Nedlloyd heet. De ambtenaar vond het een vreemde naam, maar ging akkoord toen hij de reden hoorde. Mijn broer kreeg nog een verzilverd lepeltje van Nedlloyd. Later kregen we er nog een zusje bij. We zijn allemaal goed terechtgekomen. Van het woord integratie had nog niemand ooit gehoord, maar mijn vader zei: handen uit de mouwen en je best doen. Je uiterste best. Hij deed ons op een christelijke school, hoewel we van huis uit boeddhistisch waren. Mijn vader wilde dat we ons de normen en waarden eigen zouden maken. ’We moeten zorgen dat het gastland ons vaderland wordt’, zei hij. Hij kreeg een baan in een fabriek, mijn moeder werkte daar ook als productiemedewerkster. Onze nanny is nog tot mijn 21e, toen ik trouwde, bij ons gebleven. Mijn man overleed overigens zes jaar geleden aan een hersenbloeding.”

door MARIE-THÉRÈSE ROOSENDAAL



Levensmotto

“Het maakt niet uit wie je bent en wat je doet, het maakt uit dat je weer opstaat als je valt.”